De economie is constant onderhevig aan schommelingen die een onder- en
een bovengrens kennen. Deze grenzen worden ook hoog- en laagconjunctuur
genoemd. Als de economie goed is, er is weinig werkeloosheid en de vraag
naar producten overstijgt het aanbod, is er sprake van hoogconjunctuur.
Het tegenovergestelde is dus een laagconjunctuur.
Op zich zijn de schommelingen in de economie niet te sturen,
hoewel de overheid en de Centrale Bank vooral in het geval
laagconjunctuur kan zorgen dat er een koopkrachtstroom op gang gebracht
wordt, waardoor de economie een positieve injectie krijgt.
Als de
economie goed is, zullen de bedrijven het ook goed doen, waardoor de
aandelenkoersen zullen stijgen. Als het economisch minder gaat dalen de
koersen, maar het is niet zo dat deze afzonderlijke processen een
gelijke trend houden.
De verschillende marktsegmenten hebben
vaak een andere marktwerking, waardoor ze op bepaalde momenten beter
presteren dan andere. Een goed voorbeeld is bijvoorbeeld Randstad, deze
aandelen zullen stijgen als de economie een beetje aantrekt, bedrijven
hebben extra mensen nodig maar durven de gok niet aan om vaste mensen in
dienst te nemen.